
Jurisprudentie
BB7000
Datum uitspraak2007-11-02
Datum gepubliceerd2007-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/3051
Statusgepubliceerd
Datum gepubliceerd2007-11-02
RechtsgebiedBestuursrecht overig
Soort ProcedureVoorlopige voorziening
Instantie naamRechtbank Utrecht
ZaaknummersSBR 07/3051
Statusgepubliceerd
Indicatie
Verzoeker ovetreedt APV Houten door caravan te parkeren op het terrein aan de Bovencamp in Houten. De rechter ziet geen reden om een voorlopige voorziening te treffen en sommeert de verzoeker de caravan uiterlijk 2 november 2007 om 18.00 uur van het terrein te verwijderen.
Uitspraak
RECHTBANK UTRECHT
Sector bestuursrecht
zaaknummer: SBR 07/3051
uitspraak van de voorzieningenrechter van 2 november 2007
inzake
familie [naam]
verblijvende te Houten,
verzoeker,
tegen
het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Houten,
verweerder.
Inleiding
1.1 Het verzoek heeft betrekking op het besluit van verweerder van 1 november 2007, waarbij verweerder verzoeker, onder aanzegging van bestuursdwang, heeft gelast om diezelfde dag om 10.00 uur zijn caravan van het terrein aan de Bovencamp te Houten te verwijderen en verwijderd te houden, waarbij dat laatste eveneens geldt voor andere (parkeer)terreinen in de gemeente Houten.
1.2 Het verzoek is op 2 november 2007 ter zitting behandeld, waar verzoeker [naam] in persoon is verschenen, bijgestaan door W. Baars. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. S. Zijlstra en mr. I.A.J.M. van der Meer, beiden werkzaam bij de gemeente Houten.
Overwegingen
2.1 Ingevolge artikel 8:81 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) kan, indien tegen een besluit bij de rechtbank beroep is ingesteld dan wel, voorafgaand aan een mogelijk beroep bij de rechtbank, bezwaar is gemaakt of administratief beroep is ingesteld, de voorzieningenrechter van de rechtbank die bevoegd is of kan worden in de hoofdzaak, op verzoek een voorlopige voorziening treffen indien onverwijlde spoed, gelet op de betrokken belangen, dat vereist.
2.2 Voor zover deze toetsing meebrengt dat een oordeel wordt gegeven over het geschil in de bodemprocedure, heeft dit oordeel een voorlopig karakter en bindt dit de rechtbank niet bij haar beslissing in die procedure.
2.3 Voor de voorzieningenrechter staat vast, en door verzoeker is ook niet betwist, dat verzoeker ten tijde van de aanschrijving zijn caravan had geparkeerd op de weg aan de Bovencamp bij het daar gevestigde woonwagenkamp. Blijkens het door de politie Utrecht, district Lekstroom, opgemaakte proces-verbaal van 1 november 2007 verblijft verzoeker daar al ongeveer twee weken met zijn echtgenote en twee kinderen.
Gelet hierop moet worden geoordeeld dat verzoeker heeft gehandeld in strijd met het bepaalde in artikel 2.1.7, eerste lid, van de Algemene Plaatselijke Verordening (APV), waarin, samengevat, is bepaald dat het verboden is de weg als slaapplaats te gebruiken en verder op of aan de weg een caravan te gebruiken of daarin te overnachten dan wel gelegenheid daartoe te bieden. Tevens is sprake van een handelen dat in strijd is met het bepaalde in artikel 5.1.5, vierde lid, van de APV, waarin, samengevat, is bepaald dat het verboden is een caravan dat voor recreatie dan wel anderszins uitsluitend of mede voor andere dan verkeersdoeleinden wordt gebezigd op de weg te parkeren met de kennelijke bedoeling daarmee artikel 2.1.7 te overtreden of deze als woning in gebruik te nemen. Geoordeeld moet dan ook worden dat verweerder bevoegd was tot handhavend optreden tegen de illegale situatie.
Volgens vaste jurisprudentie van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State kan slechts dan van een bestuursorgaan worden verlangd dat het afziet van handhavend optreden tegen een illegale situatie indien legalisering van die situatie mogelijk is dan wel indien sprake is van bijzondere omstandigheden die aanleiding moeten zijn om niet tot handhaving over te gaan. Er is geen zicht op legalisering van de illegale situatie, nu evident is dat verweerder geen gebruik wenst te maken van de in artikel 2.1.7, tweede lid, van de APV neergelegde ontheffingsmogelijkheid. Dit standpunt van verweerder is naar voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter niet onredelijk reeds omdat verzoeker de caravan voor onbepaalde tijd aan de Bovencamp geparkeerd wil houden en als slaapplaats wil gebruiken.
De gestelde sociale omstandigheden en de samenstelling van het gezin kunnen in het kader van de hier aan de orde zijnde bepalingen niet als zodanige bijzondere omstandigheden worden aangemerkt, dat verweerder op grond daarvan van de bestuursdwangaanschrijving had moeten afzien.
De omstandigheid dat er, zoals in het verzoekschrift is gesteld, nog een gerechtelijke procedure aanhangig is met betrekking tot een huurovereenkomst van een woning in Houten kan evenmin als een bijzondere omstandigheid als hiervoor bedoeld worden aangemerkt.
2.4 Voor zover verzoeker heeft aangevoerd dat de gegunde termijn voor het verwijderen van de caravan onredelijk kort is, volgt de voorzieningenrechter verzoeker daarin niet. Daarbij wordt in aanmerking genomen dat verzoeker, gezien de in het verleden gedane aanschrijvingen, er van begin af aan van op de hoogte was, dan wel redelijkerwijs had kunnen zijn, dat de plaatsing van de caravan op de eerdergenoemde locatie illegaal was en dat verweerder die situatie niet, ook niet voor korte duur, wenste te tolereren. Gelet op hetgeen ter zitting is aangevoerd moet ook worden aangenomen dat geen vrijwillig vertrek op korte termijn valt te verwachten.
2.5 Gezien het feit dat verweerder bereid is gebleken de werking van het bestreden besluit op te schorten totdat de voorzieningenrechter op het verzoek om een voorlopige voorziening uitspraak heeft gedaan, wordt - om verzoeker de gelegenheid te geven alsnog uit eigen beweging de caravan te verwijderen - aanleiding gezien om een nieuwe termijn vast te stellen, in die zin dat verzoeker eerdergenoemde locatie aan de Bovencamp heden, 2 november 2007, om 18.00 uur moet hebben verlaten.
2.6 De voorzieningenrechter ziet gelet op hetgeen hiervoor is overwogen geen aanleiding om een voorziening te treffen en verweerder in de proceskosten te veroordelen.
Beslissing
De voorzieningenrechter,
3.1 wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Aldus vastgesteld door mr. S. Wijna en in het openbaar uitgesproken op 2 november 2007.
De griffier: De voorzieningenrechter:
W.B. Lakeman mr. S. Wijna
Afschrift verzonden op: